Twents
- Rineke

- 16 okt
- 2 minuten om te lezen
Een theaterspektakel in het dialect van mijn geboortestreek verzoende mij met mijn geboortegrond.
Het waren de jaren dat ik volop puberde en vooral met mezelf bezig was toen in een dorp verderop in Twente woedende boeren te hoop liepen tegen de ruilverkaveling. Het zou de felste boerenopstand in Nederland ooit worden. Nooit geweten. Totdat ik, bijna vijftig jaar later, Hanna van Hendrik bezocht, een theaterspektakel opgevoerd in hangars van de verweesde vliegbasis Twente, omgeven door de bossen en essen van mijn geboortegrond, gesproken in het dialect dat mijn ouders vreemd was, maar dat ik nabauwde van mijn vriendinnetjes. Ik was er uit Haarlem speciaal voor naar Twente gereisd. Middelpunt in de voorstelling was boerin Hanna, in een onnavolgbare rol van volbloed Tukkerse Johanna ter Steege, is failliet maar weigert grond en koeien te verkopen. Schuimbekkend weert ze zich in onvervalst Twents tegen de bank en de overheid.

Ik groeide in Twente zonder veel obstakels op. Een katholieke lagere school bracht mij liefde bij voor lezen en afkeer van gymnastiek. Op de daaropvolgende nogal experimentele Havo leerde ik weinig maar had ik een onvergetelijke tijd dankzij een paar docenten die conform de anti-autoritaire jaren zeventig op feestjes uitnodigend met een joint zwaaiden. ’s Zomers nam ik vroeg in de ochtend mijn teckel mee naar het bos, ik sloot vriendschappen en beleefde mijn eerste liefde.
Ik was er altijd zeker van dat de plek waar ik geboren was niets toevoegde aan wat ik zelf van mijn leven maakte. Ik had net zo goed in Winterswijk of Rotterdam kunnen opgroeien. Of in Groningen of Den Bosch. Twente leek mij, kortom, volkomen inwisselbaar. Als dochter van een Brabantse vader en Limburgse moeder was ik een import-Tukker, weliswaar geboren in Hengelo, maar zonder het culturele dna van een Twentse deerne, waarvan het dialect het meest opzichtige kenmerk was.
De buren, de kinderen op school en het winkelpersoneel hadden op zijn minst een Twentse tongval. Ze slikten woorden in en spraken met veel ie’s en ai’s. Ik niet. Althans, niet van huis uit. Thuis spraken we Nederlands, op familiefeestjes sprak de familie van mijn moeder Limburgs en die van mijn vader Brabants. Het pseudo-Twents waarmee ik me aardig redde, liet ik zonder spijt achter toen ik op mijn zeventiende naar Nijmegen verhuisde. Aju Twente!
Culturele wortels waren mij vreemd, riep ik de jaren die volgden. Als in Amsterdam/Utrecht/Nijmegen geboren vrienden stellig verkondigden dat ze noooooit ergens anders zouden willen wonen, trok ik mijn schouders op en mompelde iets over ‘overal thuis’. Ik had dat nu eenmaal niet, een onvoorwaardelijke trouw aan mijn geboortegrond. Ik kon me er niets bij voorstellen en zo’n geografische en culturele gebondenheid leek me erg onpraktisch, en vond ik stiekem ook nogal bekrompen.
De omslag kwam tijdens die voorstelling in de vliegtuighangar. Als een van de eersten stond ik na de laatste scène op voor een enthousiast applaus. Met alle andere Twentenaren had ik uitgelaten een bruiloftslied meegejoeld, ik had gelachen om grappen, die ik niet alleen verstond, maar waarvan ik de humor ook begreep. Ik hoorde er, kortom, bij.
En dat voelde best oké.



Opmerkingen